De weerstand van de persoonlijkheid

Hoeveel autobiografie, hoeveel geschiedenis, hoeveel vorm kan een architect in zijn werk toelaten zonder dat het gaat overheersen, het werk vastzet op één enkelvoudige ervaring? Het zijn niet ieders problemen, maar voor Gunnar Daan die, eerder dan een theorie of maatschappijvisie uit te willen dragen, bouwt om ‘persoonlijkheden’ te creëren, zijn deze vragen relevant genoeg. Vermeden dient te worden dat het gebouw een illustratie is van een principe en slechts verwijst naar zijn maker; het gebouw moet op eigen benen staan. Voor de eeuwigheid hoeft dat niet te zijn. Ook het tijdelijke heeft bestaansrecht. Het experiment wordt niet geschuwd, maar heeft geen betekenis op zichzelf, vormt geen doel. Omgang met de technische mogelijkheden is spannend en uitdagend, zonder dat de toekomst daarmee binnengehaald hoeft te worden.

Daans architectuur stelt zich teweer tegen de banaliteit van de vierkante-meter-produktie, tegen de flinterdunne vormvondst, tegen de verhalen en scenario’s. Hij vertrouwt daartoe op de realiteit van het ontwerp als gebouw, als constructie met een programmatische aanleiding, waarmee schoonheid bereikt kan worden. De schoonheid van de conceptuele helderheid, van de constructieve eenvoud, van het onder spanning zetten van een traditioneel gegeven zoals een schuur, een boerenhuis, een botenloods…; de schoonheid van het krachtige gegeven.

Belangrijk zijn traditie en geschiedenis: de tradities van het vak – het ontwerpen, construeren en bouwen – en de geschiedenis van de discipline. Die geschiedenis van ontwerpen en theorieën levert inspiratie en fascinaties op, bruikbare ervaringen ook, een aanpak van deze of gene bouwmeester, een oplossing in dit of dat gebouw. Daans blik dwaalt daarbij eerder naar Palladio’s Italië of het moderne Scandinavië, dan naar het Amerika van Mies van der Rohe of het Frankrijk van Dominique Perrault.

Het belangrijkste is toch de worteling in de plek, het aarden van het ontwerp, het ontstaan van een gebouw dat zich stoer, lichtvoetig, onopvallend of dominant manifesteert in zijn omgeving, daar op eigen wijze mee omgaat, zich verstaat met de karakteristieken van het gebied en de plaatselijk gangbare oplossingen serieus neemt. Het gebouw moet iets teweegbrengen, een spoor nalaten, ook als de laatste materiële rest al lang verdwenen is; het gebouw beroert de plek. Daan graaft ook graag een sloot of plant bomen. Die trotseren de tijd langer, leert de ervaring, dan wat met stenen, beton en staal valt te bewerkstelligen.

Soms wordt de aanpak gevonden in een eclectische benadering, vaker zijn het respect voor de typologie, een niet-abstraherend materiaalgebruik en de toepassing van op het oog navolgbare constructies die het gewenste resultaat moeten bewerkstelligen.

Het hulpmiddel waarmee de veelheid aan factoren en verlangens tegemoet wordt getreden is de geometrie, het klassieke ordenende ontwerpinstrument bij uitstek. De geometrie wordt door Daan niet ingezet als uitdrukking van een kosmologische orde, evenmin als garantie voor een esthetisch resultaat, maar het is voor hem de enige mogelijkheid het initiële idee, het architectonisch concept te transformeren in een figuur die zich kan ontwikkelen tot een ruimtelijk, driedimensionaal ontwerp. Niet voor niets zijn passer en liniaal van oudsher de attributen van de architect. Dat daar de computer bij is gekomen maakt een meer complexe geometrie mogelijk, het ontwerp wordt er, althans voor Daan, niet wezenlijk door veranderd.

Geometrie maakt inzichtelijk, overdraagbaar en controleerbaar. Het geeft houvast aan de menselijke geest, die naar het inzicht van Daan nauwelijks in staat is complexiteit te vatten. Naast deze psychologische overweging speelt ook zijn constructieve denkwijze een rol. Voor een hoogleraar ‘constructieve integratie’ mag het niet verbazen dat ontwerpen niet als abstracties ontstaan, maar als bouwbare constructies. Tot dogmatische constructieve eerlijkheid leidt dit toch niet. Achter een architectonisch gewenste baksteen kan zeer wel een betonnen keermuur schuilgaan.

Wel wordt de geometrie dikwijls ingezet als een spel, vaak van driehoeken of cirkels, al of niet gecombineerd tot complexere vormen. In de stad worden de vormen cultureel sterker opgeladen dan in landelijke omgeving. Soms is het meer een soort landmeetkunde, het uitzetten van rooi- en hoogtelijnen, een werkwijze die naadloos overgaat in het bouwvak. Hier treedt een zekere gespletenheid in de boezem van de architect aan het licht, die heden ten dage ook nauwelijks te vermijden is, tenzij men bereid is de oogkleppen stevig aan te halen en zich radicaal te beperken tot één soort opgave of één programmatische aanpak. Een in alle opzichten consistent oeuvre is in onze cultuur en met de benadering en werkwijze van Daan niet mogelijk. Daarvoor is de breuk tussen het bouwen en de architectuur, tussen het ‘vernacular’ en de moderne informatiemaatschappij te groot, te absoluut. En al heeft Daan deel aan de stedelijke uitbreidingswijk en de grootstedelijke binnenstadsconversie, zijn woon-werk-adres verraadt waar zijn hart werkelijk naar uitgaat. Uiteindelijk is Daan meer plattelandsdokter dan plastisch chirurg. In plaats van het onthechte leefpatroon van de stad koestert hij het verbond met de aarde, waar zijn historische boerderij aan de noordrand van Nederland zo’n monumentale uitdrukking van is. De moderne maatschappij dringt onafwendbaar door tot in de verste uithoeken van het land. De file is daar het bewijs en symbool van. Is het uit optimisme of pessimisme dat Daan zijn architectuur wapent met een eigenzinnigheid, die met name bij zijn latere plattelands-projecten het bouwwerk uit de sfeer van het bouwen haalt en binnen het domein van de architectuur brengt?

‘Weerstand’, de deugd van de lichamelijke en geestelijke kracht; Daan’s devies: ‘ARETE’ is goed gekozen.

++++

Geschreven door Arjen Oosterman (architectuurhistoricus en redacteur van ‘Archis’) in ‘Lokale Ingrepen’ (9 kunstwerken/ 9 locaties rondom de borg Rusthoven) ter begeleiding van het werk ‘File’, 24 silhouetten van een karrenpaard, motorrijder en auto’s, die de bedreiging van de plattelands-rust illustreren: 1995

(zie ill.: kunstwerken: laatste beelden).